Wednesday 13 March 2013

Oog om oog

De straten waren nog nat van de nacht ervoor zag ze, nadat ze haastig de deur achter zich op slot had gedaan en zich omdraaide. Ze keek om zich heen. De lucht was vochtig. Het zou een mistige en klamme dag worden, zo wist ze. Het was nog vroeg en stil op straat. Te vroeg nog voor de krantenjongen, te vroeg voor haar eigenlijk ook. Maar het was beter zo. Ze liep vlug zonder geluid de straat uit, op weg naar het station. Ze trok haar capuchon over haar al vochtig wordende haren en rilde onwillekeurig. Even schrok ze van een kat die rakelings langs haar benen streek, de straat over rennend. Ze greep de handvatten van haar tas steviger beet en zette de pas er stevig in. De eerste trein zou over een kwartier rijden. Ze had het opgezocht voor ze het huis had verlaten. Waarheen maakte haar niet uit, zolang ze er maar weg was, ver weg en zo snel mogelijk.

Bij het station kocht ze een kaartje uit een automaat. Ze had zijn creditcard meegenomen. Zou het te traceren zijn, waar zij nu van zijn geld naartoe zou gaan? Ze hoopte het van niet. Ze wist het niet en van het idee alleen al kreeg ze koude rillingen. Ze keek op de stationsklok. Nog vijf minuten. De stationschef liep langs en tikte op zijn pet bij wijze van groet. Ze knikte en dook verder weg in haar ruime capuchon. Hij had altijd gezegd dat zij een grijze muis was, niks voorstelde, er niet uitzag. Ze hoopte nu maar dat het waar was en dat ze daardoor nu niet op zou vallen. Vanmorgen nog had ze getracht de grote blauwe plek op haar wang te verbergen met een dun laagje poeder. Ze wist niet zeker of het gelukt was. Ze wipte van de ene op de andere voet. Waar bleef die trein nou?
In de verte zag ze lichten. Nog even. En net voordat de trein met piepende remmen tot stilstand kwam en ze een zucht van verlichting wilde slaken greep iemand haar bij de arm. Ze slaakte een gil toen hij in haar oor gromde: 'En waar dacht jij heen te gaan?'

Ze moest werkelijk heel hard gegild hebben. Ze schoot overeind en stootte haar hoofd hard tegen de balk boven haar hoofd. Aan het gestamp te horen kwam hij eraan. Ze had het gedroomd. Ze was in slaap gevallen en had het allemaal gedroomd. De paniek sloeg haar om het hart toen ze de sleutel in het slot hoorde knarsen. 'Wat doe jij verdomme!', bulderde hij naar binnen. In één beweging stond hij naast haar en pakte haar bij haar haren. Ze beet op de binnenkant van haar wang om het niet weer uit te schreeuwen. 'Moet ik je mond weer dichtplakken? Is dat wat je wilt? Nou?', hij tilde haar aan haar haren op en smeet haar neer. Ze schudde haar hoofd, maar vergat even dat hij dat niet kon zien in het donker. 'Nou?', vroeg hij nog een keer. 'Nee', fluisterde ze zodat hij het bijna niet kon horen. 'Nee alsjeblieft niet'. 'Hou je kop dan dicht', hij gaf haar nog een klap in haar gezicht en ze hoorde geschuifel en weer het knarsen van de sleutel in het slot. Hij was weer weg. Ze schoof naar de muur en wreef met haar voor zich gebonden handen haar neus af. Niet huilen, niet doen, verman jezelf. Ze vinden je heus wel.
Maar hoe vaak had ze dat al tegen zichzelf gezegd? Hoelang zat ze hier al? In dit donkere hol. Ze wist het niet meer. De hoop dat ze haar ooit nog zouden vinden had ze eigenlijk al heel lang geleden opgegeven. Hij gaf haar water, dunne warme vieze drab wat door moest gaan voor soep en af en toe een hompje brood en daar moest ze het mee doen. Haar behoefte deed ze op de emmer in de hoek. Ze kon niet staan, alleen zitten of liggen op de smerige matras met de dunne deken.

Haar ouders zouden haar toch moeten missen, dacht ze in het begin. Tot ze zich bedacht dat haar ouders boos waren dat ze met het verkeerde vriendje was gaan samenwonen en het contact verbraken. Zij was boos op zichzelf want dat verkeerde vriendje bleek verkeerde vriendjes ook te hebben. En toen het verkeerde vriendje een keer die vriendjes mee naar huis nam, zo stoned als wat, en ze hun lusten op haar botvierden, kon zij bij niemand terecht. Ze vluchtte en een van die vriendjes had haar hier opgesloten. Haar 'eigen' verkeerde vriendje had ze nooit meer gezien. Ze wist niet meer hoelang ze hier al zat. Ze voelde aan haar armen. Die waren dun geworden. Ze voelde zich ook slap en moe. Ze sliep veel. Behalve als hij kwam. Ze rilde. Het was koud. Ze schoof zachtjes naar het enige kleine dichtgetimmerde raam in de kleine ruimte. Ze wurmde net zolang tot ze een klein kiertje open had. Ze voelde de splinters in haar handen komen maar het kon haar niks meer schelen. Ze wist dat ze hier dood zou gaan als ze niets zou doen. Ze moest weten waar ze was. De eerste tijd had ze hier maar zitten huilen en dat had ook niet geholpen. Ze wist dat hij haar niet zou laten gaan. Door het kleine kiertje zag ze dat ze in het havengebied zat. Ze zag water en schepen. Een afgelegen stuk terrein.

Ineens zag ze aan de achterkant van de plaat voor het raam een roestige spijker. Hij zat half los. Ze kreeg een idee. Als ze die er nu uit zou kunnen wurmen. Ze wrikte en wrong net zolang tot ze de lange spijker eruit had. Toen schoof ze de platen weer voorzichtig terug voor het raam. Ze schoof zachtjes terug naar het matras. Hij zou zo wel komen met de soep.
Niet veel later hoorde ze zijn voetstappen. Hij opende de deur en liet die op een kier staan zoals altijd. 'Zo, ben je afgekoeld?', hij zette de soep neer en streelde haar haren. Zijn handen gleden over haar lichaam en ze hoorde hem kreunen. Even later hoorde ze hem zijn rits openen. Wat walgde ze van hem! Met de roestige spijker stevig in haar handen geklemd wachtte ze af. Hij boog zijn hoofd naar voren dicht bij haar. Ze zag zijn ogen op haar gericht. En met alle kracht die ze nog in zich had plantte ze de spijker recht in zijn oog. Hij gilde en schreeuwde en viel achterover. Hij greep naar zijn oog. Zij greep de nog hete soep en gooide die over hem heen. Hij krijste als een speenvarken. Zonder erover na te denken kroop ze naar de deur. De stommerd had de sleutels er nog in laten zitten! Ze pakte de deurknop en smeet de deur achter haar dicht en draaide hem op slot. Even wankelde ze. Het was zolang geleden dat ze weer rechtop gestaan had of gelopen had. Met de sleutelbos in haar handen liep ze behoedzaam door het pand. Het was een vies oud pand met maar 1 kamer waar meubels in stonden en een keuken. Ze probeerde de keukendeur. Op slot. Ze hoorde hem nog schreeuwen en op de deur bonken. Ze werd bang. Ze moest weg en wel nu! Zou er een telefoon in huis zijn? Ze keek in de kamer maar ze zag er geen. Dan toch maar de keukendeur. Ze probeerde een aantal sleutels en eindelijk lukte het. De keukendeur vloog open en ze kwam op een binnenplaats. Daar was ook weer een deur maar die was open gelukkig. Ze had geen jas aan en had alleen haar vieze spijkerbroek en shirt aan. En geen schoenen meer, daar had hij wel voor gezorgd. Op blote voeten probeerde ze te rennen. Zijn gebulder was nog te horen. Ze herinnerde zich de droom van vannacht. Even vreesde ze dat dit ook een droom was. Met de sleutelbos in haar handen geklemd en met gebonden handen moest ze er wel uitzien als een of andere gek! Ze zag niemand. Eindelijk zag ze een auto rijden, van de bewaking ook nog. Ze zwaaide wild om haar heen. De wagen stopte en ze zag de twee mannen met elkaar overleggen. Ze stapten uit en ze konden haar nog net opvangen. De mannen zetten haar in de auto. Ze was uitgeput.

Ze werd wakker van stemmen. Ze moest met haar ogen knipperen tegen het felle licht. Alles was wit om haar heen. Ze lag in bed met een gordijn eromheen. Ze was zo moe. Haar ogen vielen steeds weer dicht. De stemmen kwamen dichterbij zo leek het. Ze probeerde zich te concentreren. Maar ze kon haar ogen niet openhouden. Weer die stemmen. Wat zeiden ze nou? Het leek of ze de stemmen van ver weg hoorde. Maar ineens hoorde ze hem! Nee, dat kon niet. Zo moe, zo moe! 'Dokter wat fijn dat u mij gebeld heeft dat ze gevonden is. Ik wist me geen raad. Hoe gaat het nu met haar?' 'Tja, wat zal ik zeggen? Ze is verward, ze zegt dat ze opgesloten heeft gezeten, verkracht is, maar daar is geen enkel bewijs van, de onderzoeken wijzen niets uit.' 'Dat vreesde ik al', zei hij. 'Ze is aan mijn zorg toevertrouwd en ik heb jammerlijk gefaald.' 'Ik ben ook bang, collega, dat u niets anders had kunnen doen, dan u gedaan heeft. Ze zal nu naar een gesloten afdeling moeten. Als ze u al te lijf gaat, dan vrees ik dat ze niet meer te redden is.' 'En haar ouders, dokter', zijn stem was rustiger, dacht ze. 'Tja, haar ouders, dat is een verhaal apart zeg. Nooit eerder meegemaakt. Die hebben we gevonden. De moeder lag in een bad, verdronken. En de vader lag in de kelder met een roestige spijker in zijn oog en hij had kennelijk ook hete soep over zich heen gehad. Ernstig. Maar ze waren al een hele tijd geleden overleden. Zeker wel een aantal maanden geleden!'
'Dus ik had niet veel meer voor haar kunnen doen, dan wat ik deed, denkt u? Die een op een begeleiding heeft zij in haar hoofd anders geïnterpreteerd?', zijn stem klonk zacht terwijl hij door een kiertje van de gordijnen naar haar keek. Hij had een lapje voor zijn rechteroog en een verband om zijn hand. 'Ik vrees van wel, collega. En het heeft u ook uw oog gekost'.

© KH

No comments: